header genvos2
Home Nieuws Sitemap Contact
Gijsbert ca 1580

7. Het RK kerkgebouw in Kethel van 1648 tot 1890

uit: 100 jaar Jacobuskerk en 1000 jaar Parochieleven in Kethel, door R.W. Poels, Schiedam 1990 p. 46-57.

Het verhaal over de voorganger van ons jubilerend kerkgebouw is eigenlijk veel boeiender dan dat van het huidige gebouw. Het fraaie neo-romaanse bouwwerk is te beschouwen als de bekroning van een enkele eeuwen durende emancipatiestrijd. En die strijd is af te lezen aan de bouwgeschiedenis van dat kleine kerkje op de plaats van het huidige, uit 1891 daterende gebouw "De Werf", voorheen de paardenstal.

1648 een schuilkerk

Op diezelfde plek begint in het jaar 1648 de geschienis van het eerste rooms katholieke kerkgebouw in Kethel van na het begin der reformatie. Met de komst van de priester Joannes (of Pieter) de Roos in 1642 was de rooms katholieke statie Kethel ingesteld. Deze nam zes jaar later zijn intrek in een huis aan de Delftweg (de huidige Kerkweg), eigendom van de boer Arent Sijmons van Dijck. Deze had er in 1648 "aangetimmerd": "seckere huysinge bestaende uyt drie bysondere vertrecken beneden deraerde, alsmede een koockhuys, turfhuys en houtsolder. "Dat het hier een woning voor de pastoor en een kerkgelegenheid betrof voor de samenkomst van de katholieken van Kethel blijkt uit latere verklaringen. Zo werd in een 1684 letterlijk het woord "kerck" gebruikt voor de behuizing vanaf 1648.
In 1711 lieten de toenmalige pastoor Van der Broeck en de kerkmeesters een verbouwing uitvoeren. Uit het bewaard gebleven bestek blijkt, dat het alleen werk aan de woning en niet aan het kerkgedeelte betrof. "(... ]een oude keuken meten ige krollen af en uit te breken en weder op deselve plaas een kookkeuken te maken met een solder daar boven en boven de kamer een deurgaande solder en dan een kap daar op. Dit werk staat in de noort-Kethel aen de suitsij van de katelijke kerk. "

Het interieur

Over de inrichting in deze periode is nauwelijks iets bekend. Stoelen, een altaar, doopbekken, liturgische voorwerpen en gewaden, zij zullen ongetwijfeld aanwezig zijn geweest. Maar een toevallige opmerking in een brief of verslag of een later beschreven liturgisch gebruiksvoorwerp met inscriptie geven te weinig informatie over de afmetingen en de sfeer van het interieur. Wat te achterhalen viel is het volgende. In 1710 werd een zilveren beker met deksel, later ook genoemd klein ciborium, in gebruik genomen, geschonken door de jongemannen van de Kethelse statie. De kostprijs bedroeg 31 gulden en 3 stuivers. Deze beker bevatte de inscriptie: TER EERE GODS GEGEVEN 20 OCT 1710.
Vanaf dat ogenblik werd er meer geschonken voor het godshuis. Kennelijk was de sinds 1710 aanwezige nieuwe pastoor, Th. van der Broeck, een daadkrachtig en inspirerend man. Op 8 juni 1712 schonk Joh. van Velzen een zilveren schel in renaissancestijl. Circa 1713, maar waarschijnlijk al veel eerder, moet in de schuurkerk ook een Mariabeeld hebben gestaan. Op 7 juni 1713 werd door de meisjes de preekstoel geschonken voor een bedrag van 87 gulden. In datzelfde jaar verder door Trijntje Leenderse Auwerkerk en Maria haar zuster een zilveren bel en zilveren sloten voor een missaal, en door Claes Pauwels een stenen "portael" van 87 gulden. Twee jaar later werd het schuurkerkje verrijkt met twee kostbare zilveren voorwerpen: een godslamp en een monstrans. De eerste was een geschenk van de in dat jaar in Kethel gestorven Maritie van Wijck, zuster van de in mei 1704 verbannen pastoor Adrianus van Wijck. Van de zilveren monstrans is alleen bekend dat deze werd vervaardigd in Den Haag voor 300 gulden en 12 stuivers. In 1717 nam men voor ruim 12 gulden een St. Jozefbeeld over van de kerk van pater Mizemans in Schiedam. Er was toen ook reeds een beeld van de heilige Barbara aanwezig. Tenslotte in dat jaar een geschenk van Mar. Ouwerkerk: een zilveren lichtdomper. In 1718 opnieuw verrijkingen van het interieur: een zilveren hostiedoos, een beeld van de heilige Jacobus en een schilderij van de H. Drievuldigheid.
Ook uit de twintiger jaren van de 18e eeuw zijn nog enkele geschenken bekend: in 1723 een dubbele zilveren hostiedoos, in 1727 door Mermen Arien Verle een stel zilveren kandelaars op driehoekige voet, 73 cm hoog (deze werden in de kerstnacht van 1835 gestolen) en in 1729 door Maria Pieterse van Noord een zilveren wierookvat in renaissancestijl, met scheepje en lepeltje. En daarmee was tijdens het pastoorsschap van Th. van der Broeck de kerk voorzien van alle gangbare voorwerpen uitgevoerd in zilver: schellen, kandelaars, lichtdomper, hostiedozen, missaalsloten, ciborie, godslamp, wierookvat en monstrans. Tevens was het interieur redelijk voorzien van heiligenbeelden: Maria, Josef, Jacobus en Barbara.

Verbouwing in 1743

Onder pastoor C. Beeckhof werden de gebouwen onder handen genomen. In 1743, een jaar na zijn komst, startte de verbouwing van kerkruimte en pastorie. En pas uit de stukken van dat jaar blijkt hoe hard dit nodig was: de kerkruimte was tot dan op een bovenkamer. Deze werd nu verplaatst naar de begane grond. De bijbouwsels werden samen met het hoofdgebouw onder één dak gebracht. In feite een vergroting van het gebouw. Maar er bleef een rieten dak. In de pastorie werd werk verricht aan de kookkeuken, bedstee, kamer en pomp. Timmerman Cornelis Post voerde het werk uit voor 1099 gulden 10 stuivers en 4 penningen, terwijl loodgieter Jan van Dalen de jonge 360 gulden en 6'/z stuiver in rekening bracht. In 1766 werd de pastorie geheel nieuw uit de grond opgebouwd, zo blijkt uit een historisch overzicht opgesteld door de latere pastoor Colijn.

Een orgel. 1754 moet een bijzonder jaar zijn geweest. De inrichting van het kerkinterieur werd toen voltooid. Door de Leidse orgelmaker P. Assendelft liet men een orgel bouwen ter waarde van 800 gulden. Het orgel was vermoedelijk in augustus gereed. Het instrument deed 127 jaar dienst, waarna het in 1881 werd overgedaan aan de Odulphuskerk in Wijk aan Zee, waar het thans nog steeds te bewonderen is.

Stoelen en banken. De afmetingen van het kerkgebouw weten wij uit een opgave die de latere pastoor Colijn in 1810 deed op vragen van het gouvernement: 48 voet lang en 29 voet breed. Slechts de zuidwestelijke kerkmuur bezat (onopvallende) vensters. Over het aantal en het soort plaatsen in de kerk is het een en ander bekend uit het "Werkeboek van stoele en banke van de Romse kerk" dat start in 1776. Dit vermeldt 157 verhuurde zitplaatsen, 63 in banken, de rest stoelen. Het duurst waren de drie banken, te onderscheiden in een bank aan de "ligte sij" voor 2 gulden en 10 stuivers per plaats, en één aan de "donkere sij", die 10 stuivers goedkoper was. Verder waren er 6 rijen stoelen, in prijs aflopend van 2 gulden en 10 stuivers tot 1 gulden en 10 stuivers. Maar er zal waarschijnlijk ook een niet meer te achterhalen aantal armenplaatsen zijn geweest.
Was het de katholieken in Kethel door de aanhangers van de nieuwe leer nooit echt moeilijk gemaakt, in de loop van de 18e eeuw werd steeds meer mogelijk. De voor ieder zichtbare verbouwing van 1743 was er een voorbeeld van. Het gemeentebestuur verdedigde een en ander toen zelfs tegenover tegenstanders van de kennelijke vergroting van het gebouw. De buitenzijde was echter als kerkgebouw nagenoeg onherkenbaar gebleven. Zo waren hoge kerkramen nog lang niet aanwezig. In 1785 een kleine stap voorwaarts. Men kreeg vergunning om langs de weg een hek te plaatsen met een lengte van 26 roeden, om paarden en wagens vast te maken tijdens de godsdienstoefeningen. En op 25 mei 1787 kreeg men toestemming om het rieten dak van de kerkruimte door blauwe pannen te vervangen, zoals eerder al met de pastorie was gebeurd.
De opbrengst van de verhuurde 163 plaatsen was in 1799 ruim 312 gulden, op een totaal aan jaarinkomsten van ruim 1045 gulden. Het grootste deel hiervan ging op aan het tractement van de pastoor: 650 gulden. Daarnaast waren er echter nog enkele aparte fondsen (waaronder een sieradenfonds) buiten de gewone kerkekas om.

Uitbreiding onder Pastoor Colijn

Onder het pastoraat van de hoogbejaarde E Peymans was kennelijk te weinig gedaan aan het kerkgebouw. Toen diens opvolger pastoor N. Colijn, reeds vanaf 1802 assistent, in januari 1805 zijn taak overnam moest hij dan ook constateren: "De kerk bijmijn aankomst alhierzeer bouwvallig zijnde en wel bisonder 't autaar en sacristie, heb ik tot vernieuwing van autaar en sacristie door de geheele gemeente een inschrijving geopend en bij allen een collecte gedaan. " Toch was, in weerwil hiervan aan het gebouw zelf al eerder het nodige gerepareerd. Vanaf 1800 tot 1806 komen in de rekeningen regelmatig flinke bedragen voor in verband met metselwerk, timmerwerk en schilderwerk. 383 Gulden in 1800, 483 gulden in 1801, 171 gulden in 1802, 242 gulden in 1803, 126 gulden in 1804 en 279 gulden in 1805. Maar inderdaad is het bedrag in 1806, als Colijn pastoor is, aanmerkelijk hoger: 1241 gulden, waarna de bedragen weer op het normale niveau terugkeren.
Het door hem gewenste nieuwe altaar kwam er snel. Voor 179 gulden en 8 penningen leverde P. je Hee in mei 1806 een gesneden altaartombe met tabernakel, afgewerkt naar de nieuwe smaak. Deze verrichtte voor 7 gulden ook enig snijwerk op de kuip en de trap van de preekstoel. Het priesterkoor werd verder zodanig gewijzigd, dat er ruimte ontstond voor 13 plaatsen binnen de communiebank, waarvoor nieuwe stoelen werden aangeschaft voor een bedrag van 31 gulden en 4 stuivers. Voor deze bijzondere plaatsen werd als huurprijs 4 gulden per jaar vastgesteld, terwijl de overige plaatsen ongeveer op hetzelfde peil als dat van 1776 waren gebleven. De nijvere pastoor Colijn zorgde echter voor veel meer veranderingen en vernieuwingen. In 1807 zes nieuwe kandelaars "na de nieuwe smaak" door P. je Hee voor 25 gulden. In 1809 werden nog eens 24 nieuwe stoelen aangeschaft voor ruim 41 gulden. In oktober 1809 werd, wederom door P. je Hee, voor 66 gulden een gesneden doopvont met voetstuk geleverd (inclusief een gesneden vaas met voetstuk). De zilveren monstrans uit 1715 werd in 1810 vermaakt en verguld door Rudolphus Sondag voor 213 gulden en 18 stuivers. In 1814 en 1815 komen in de rekeningen weer forse bedragen voor verband houdende met werk aan het gebouw. In die twee jaren totaal 1086 gulden. Daartegenover ontving men in 1814 8 gulden en 8 stuivers terug voor 600 oude pannen. Hiermee was het herstel van het kerkgebouw gereed. Maar pastoor Colijn had een nog grootser plan: het aanbrengen van hoge kerkramen en het bouwen van een toren!

De pastorie in 1808

In december 1808 gaf pastoor Colijn op verzoek van de Commissaris van de Verponding te Schiedam een uitgebreide beschrijving van de pastorie met aanbouwsels. "[... J De pastorie groot 40 voet lang en 40 voet breet, heeft twee benedekamers, en een keuken, en vier bovenkamers, waarvan een benedekamer genaamd de Kerkmeesterskamer voor onse dienst tot het houden van gewoone en buijtengewoone vergaderingen [... 1 en een bovenkamer de Bibliotheek van de kerk. [... ]Nog moeten wij UEAchtb. doen opmerken dat het sacristie geheel en al in het bovengemeld pastpriehuys is gebouwd en dat het geheele huys bovendien een doorloop is en een bergplaats van kerkengoederen. [... (Verder zijn er) twee vertrekkies annex en onder een dak met de kerk, waarin eene armen weduwe voor 't vegen der kerk gratis woond. 't Andere vertrek dient tot een optrek der kerkgangers en bergplaats van hunne natten kleederen en word door een weduwe bewoond, die tevens stooven in de kerk besorgt. [...De pastorij is aan de eene kant versakkende, overal verveloos, in 't zuyden en westen doorwaaterend. [...1' Hoewel het kerkbestuur tussen 1800 en 1819 aan het kerkje enkele duizenden guldens aan reparatie had besteed, moet het er in 1819 toch niet al te florisant hebben bijgestaan. In een brief, gedateerd februari 1819 aan de Schout van Kethel en Spaland wordt namelijk over "ons vervallen kerkie" gesproken, waarna pastoor Colijn vervolgt: "Bij dit alles blijft ons nog een aanmerkelijk gevaar drijgen, doordien onse kerk op een zwakke derrie grond zonder behoorlijk geheid te zijn, gebou wd is, waardoor bijde gevels der kerk verzakken en van malkander afwijken. [... 1". Het feit dat er van de laatste reparaties van ca 1815 nog een schuld open stond van ruim 1236 gulden werd in die zelfde brief verklaard met: "[... 1 temeer daar de ongelukkige waterjaaren veelen, zo niet de meesten boeren deeser kerkgemeente buiten staat hebben gestelt, om in eenige jaaren iets te kunnen contribueren. Onze kerkgemeente bestaat uit 715 zielen, waarvan de meesten gelijk Uwedelen agtbaaren bekent is, dienstboden en arbeiders zijn. [... 1". Met andere woorden, katholiek Kethel stond er financiëel niet zo best voor.

Een toren voor de schuurkerk

Ondanks bovengeschetste problemen, deinsde men er in 1820 niet voor terug een plan te ontwikkelen voor verlenging van de kerk, inclusief het bouwen van een toren. Na de winter van 1820/21 werd met het werk begonnen. En wat werd uitgevoerd is precies bekend. Het volledige bestek van 31 pagina's met 32 artikelen met de bijbehorende bouwtekeningen zijn in het parochiearchief bewaard gebleven. Daaraan zijn de volgende gegevens ontleend.
Allereerst werd het oude portaal weggebroken en opgeruimd. Daarna volgde het grondwerk met het aanbrengen van 36 heipalen van elk 41 voet lang. De eerste steen werd gelegd op 2 april. De zijmuren werden 13 voet verlengd en een nieuwe voorgevel werd opgemetseld. En pas nadat het nieuwe werk onder dak was (rond 1 juli 1821) en de ramen behoorlijk gestopt in de kozijnen waren gesteld mocht de oude voorgevel tot op het koor worden weggebroken. Daardoor konden de godsdienstoefeningen gewoon doorgang vinden. Inwendig werden bij het verlengde koor Ionische zuilen aangebracht. Op 12 augustus kon het orgel naar achteren worden verplaatst. De toren boven dit verlengde kerkdeel werd opgetrokken in hout. Daarop kwam dan nog een ijzeren kruis van 8'/a voet met windhaan. Het kruis werd zwart geschilderd en kreeg als versiering krullen van plat ijzer aan de vier uiteinden. De haan en bal onder het kruis werden verguld met "dukate goud". De plint van de toren werd uitgevoerd in steenblauw, de balustrade, architraaf en ramen wit en de kozijnen in bentemer steen. De ramen werden voorzien van halfwit glas. In de nieuwe voorgevel was boven de ingang een nis uitgespaard voor een beeld. (Dit zou pas vijf jaar later worden geplaatst.)
Het gehele werk werd uitgevoerd door Pieter van der Loo uit Kethel voor ƒ 5475, - .In de toren werd een uurwerk aangebracht terwijl de wijzerplaat vergulde cijfers en wijzers kreeg, alsmede het jaartal. Ooggetuige pastoor Colijn beschreef een en ander zelf:
"Terwijl de achtergevel* der kerk door het aanhoudend verzakken gevaarlijk wierd voor het lighaam der kerk en ook de kerk te klijn zijnde, is die in het jaar 1821 dertien voeten verlengd, en wel beheid zijnde, op dat nieuw gedeelte eenen toren gezet, waarvan den 2 april de eerste steenen zijn gelegt door den Heer Arend van der Burg en zijne Huisvr. Mej. Adriana van der Harg. Ingezegend doorden WelEerw. Heer Landdeken van Schieland Wilhelmus Gerdner. "

De torenklok

Natuurlijk was ook gedacht aan een bronzen klok. Maar in eerste instantie hoopte het kerkbestuur goedkoop uit te kunnen zijn. Er werd in de Rotterdamsche Courant van donderdag 12 april 1821 een advertentie geplaatst voor een bedrag van f 4,16: "Men vraagt TE KOOP, eene oude KERKKLOK, van eene goede klank en specie, wegende 700 ponden of daaromtrent; men adresserezich aan J.H. SWEBEN, Boekverkoper te Schiedam. Brieven franco. " Intussen was er ook al contact met het klokkengietersbedrijf van Petit en Fritsen in Aarle Rixtel. Deze boden aan een klok te gieten van ca 650 pond à f 1, - per pond en ƒ 13, - voor de ijzeren klepel. Aangezien de advertentie niets opleverde werd de opdracht voor het leveren van de klok aan Petit en Fritsen gegeven. Per brief van 18 juli 1821 kreeg het kerkbestuur bericht dat de klok was gegoten. Hij bleek uiteindelijk 671 pond te wegen en f 700, - te kosten. Ook hier geeft pastoor Colijn ons via het parochiearchief een aanvullend verslag:
"De klok wegende 700 ponden, hebben de jongmans en jonge dogters deeser gemeente welwillend en met godsdienstijver opgedragen en vereerd. De HoogEerw. Heer J. Cramer, Aartspriester van Holland, Zeeland en Westvriesland heeft die gedoopt en geconsacreerd en den naam van onsen Beschermheiligen Jacobus gegeven.
De nog lege nis in de buitengevel van de kerk zou velen nog jaren een doorn in het oog zijn. Tot 1826. Toen kreeg beeldhouwer J.B. van Hoof te Antwerpen opdracht een eikenhouten "Christusbeeld in de wolken" te maken. Op 3 augustus verzond deze het kunstwerk per schip. Aangezien het beeld zuiver wit was geschilderd, adviseerde Van Hoof voor de achtergrond geel of lichtblauw. Het beeld kostte ƒ 153, -.

1834: Nieuwe ramen

De kerk had nu een fraaie voorgevel en een echte toren, maar het kerklichaam stak daar in ongunstige zin bij af. Pastoor Colijn zou de verbetering daarvan niet meer meemaken. Hij overleed op 25 januari 1833. Onder zijn opvolger, pastoor J.J. Tersmetten, was er kennelijk in 1834 voldoende financiële ruimte om ook dit deel van het kerkgebouw een beter aanzien te geven. Het bewaard gebleven bestek dateert van 29 augustus 1834. Aannemer Jan van der Moezel uit Nieuwland voerde het werk voor ƒ 3084, - uit.
Tot dat jaar 1834 bezat de kerk slechts aan één zijde ramen, en dan nog van klein formaat. Nu werden deze kleine rame uitgebroken en werden tevens in de andere kerkmuur openingen gemaakt, zodat aan elke zijde zeven toogramen konden worden aangebracht met halfwit of Boheems glas. * Achtergevel, gezien vanuit de pastorie, maar in feite de voorgevel.
Het tweede onderdeel betrof het vervangen van het bestaande portaal in de zijmuur van de kerk door een nieuw: breed 3,10 meter, diep 3 meter met een deurbreedte van 1,60 meter. Boven de deur een gebogen frontispice, een kroonlijst en karnissing. Bovenop werd een ijzeren kruis gesteld. Er werd een blauwe tegelvloer aangebracht, zoals het oude portaal ook had.
Door het wegbreken van enkele aan de kerkmuur vastgebouwde woningen was het nodig de kerkmuur in blokken te pleisteren, zoals ook al de gevel van de pastorie was behandeld.

In de kerkrekeningen komen subsidieposten met een totaal van f 2700, - voor, die door Rijk en Provincie kennelijk in verband met deze restauratie waren verstrekt. Het katholieke tijdschrift "De Godsdienstvriend" van 1835 (pag. 205) meldde het gereed zijn van al het werk: "[... ] Onze voorheen kleine en armoedige kerk werd niet zonder veel moeite en groote kosten, waartoe onze geeerbiedigde koning ook eene bijdrage verleende in een volmaakte staat gebracht. Eindelijk verscheen de lang verbeidde 25 February die bestemd was tot opening van het vergrootte en verfraaide kerkgebouw, hetwelk zowel uit- als inwendig het schone met het statige paart. [... j"
Interieurverrijking onder Pastoor v.d. Bosch 1852-1888
Van 1835 tot 1855 bleef het betrekkelijk rustig met betrekking tot gebouw en interieur. Alleen in 1847 een nieuwe staande lezenaar en in 1849 een tweede biechtstoel; beide geschenken. Maar dan breekt een ware rage los, zodat waar mogelijk de kerkruimte met voorwerpen werd versierd en eenvoudige voorwerpen door fraaiere werden vervangen.

Het gebeurde allemaal onder verantwoordelijkheid van pastoor G. van den Bosch, die in 1852 kwam en 36 jaar zou blijven. (Alleen de pastoors Van Wijck en Paymans hadden het langer volgehouden.) Het begon allemaal in 1855. Toen werden de oude stoelen door 125 nieuwe exemplaren vervangen, terwijl direct achter de stoelen een nieuwe bank voor 10 personen werd geplaatst. In november 1857 werden door beeldhouwer J. Stracké twee nieuwe beelden van Maria en Jozef afgeleverd. De kosten, f 400, - werden voor een deel betaald door de jongelingen en jongedochters van de parochie. In januari kreeg het Mariabeeld een zilveren sterrenkrans, geleverd door J.J. Tonino voor f 30, - . De al eerder gemelde 12 plaatsen op losse stoelen binnen de communiebank verdwenen in juli 1858 op last van de bisschop. Menigeen kon de verandering niet aanvaarden, en een boerin bleef zelfs enige tijd haar stoel binnen de communiebank gebruiken. In 1859 werd een nieuw missiekruis met beeld aangeschaft en schonk Maria Droog een zilveren kapittelstokje met 8 zilveren knoppen. De doopvont van 1809 kon kennelijk de toets der kritiek niet meer doorstaan. In september 1860 werd deze vervangen door de thans nog bestaande zandstenen doopvont, geleverd door H. Smits voor ƒ 300, - . De doopvont heeft een houten deksel, welke deksel wordt bekroond door een beeldje van Johannes de Doper. In november werd er een hek omheen geplaatst.
In hetzelfde jaar werd verder nog het volgende aangeschaft: een nieuw mahoniehouten bidbankje, vier porcelijnen bloemvazen met vier zilveren of gouden bouquetten (f 111,55) en twee zilveren kronen voor het beeld van Maria met het Kind (geschenken van Jan Droog en Alyda Geens).

In 1861 een serie zilveren versierselen voor de beelden. Voor het Jacobusbeeld: een schelp, staf, fles, straalkrans; evenzo voor het Jozefbeeld: een straalkrans en lelietak. Voor het Mariabeeld een zilveren halve maan (luna), betaald door de pastoor zelf. Verder een verguld hostiedoosje, een bouquet en een zilveren pateen. In 1862 twee nieuwe collecteerzakken, een zilveren doopschelp en, wegens diefstal in de nacht van 15 op 16 november, een nieuwe zilveren sterrenkrans voor het Mariabeeld, een geschenk van de pastoor zelf. Ook in dat jaar een blikken Mariakrans en een nieuw wijwaterkuipje. Een jaar later twee zilveren ampullen, waarvan één verguld. En in december 1864 werd een dubbele verguld zilveren pixis (hostiedoos) geschonken met de namen van de weldoeners vermeld in de inscriptie: D.D. PETRUS VAN DER HELM ET UXOR ANNA LANGELAAN, 1864. Het werd vervaardigd in het atelier van W. Baksteen en Middendo te Rotterdam. Eind 1865 schonk de Westlandse Processie naar Kevelaer een tweetal zilveren armblakertjes (lusters) voor het Mariabeeld, met een waarde van f 130, - .
In de jaren 1864 en 1865 onderging vooral het kerkinterieur een aantal flinke wijzigingen. Allereerst werd in 1864 op de plaats van het oude, voor ƒ 2425, - een nieuw portaal gebouwd aan de zijkant van de kerk. Ter verbetering van de verlichting in de kerk werden 6 zogenaamde moderateurlampen aangeschaft, dus lampen met een regelmechanisme.
En dan had het kerkbestuur een drastische verandering betreffende de zitplaatsen op het oog. Men wilde van de losse stoelen af. Men verzuimde daarbij, al dan niet met opzet, de kerkgangers in te lichten over het buiten gebruik stellen van de stoelen en de aanschaf van vaste banken. Feit is dat de parochianen werden gesteld voor een voldongen feit. Er werden 11 nieuwe banken aan de vrouwenkant aangebracht, evenzo aan de mannenkant. Samen met het vernieuwen van de vloer en het aanbrengen van een lambrisering gaf de rekening een totaal van f 703,25.

1865 een nieuw altaar

De belangrijkste verandering was de aanschaf van een nieuw altaar. Het oude altaar, waarop men bij de aanschaf in 1806 zo trots was geweest had zijn tijd kennelijk gehad. In maart 1865 gaf de bisschop toestemming voor de verandering. Het oude altaar van P. je Hee, indertijd gekocht voor f 178, - , en nu getaxeerd op f 45, - à f 50, - , stond men gratis af voor de nieuw te bouwen kerk op Oud Beijerland. Het nieuwe altaar was een schepping van architect Veeneman uit Den Bosch en kostte f 2000, - . Een afbeelding bestaat niet, daarom de volgende beschrijving. Het altaar had zowel Romeinse als renaissancekenmerken en was geheel van eikenhout. De altaartafel was 2,45 m lang. Daarboven, gedragen door twee kolommen een fronton met het beeld van God de Vader, neerkijkend op het kruis waaraan Christus hangt. Het tabernakel was 2 meter hoog en 70 cm breed. Het achterschot boven de altaartafel had een hoogte van 4,50 m. De parochie zou er precies 25 jaar plezier van hebben, tot aan de bouw van de nieuwe kerk, waarna het werd verkocht. In 1868 bleek reparatie van de voorgevel noodzakelijk. Portaal, voorgevel en dak werden aangepakt en twee nieuwe ramen werden in de voorgevel geplaatst. Een en ander vergde een bedrag van ƒ 2425, - . Alles volgens plan van architect A. Moons.

1881 een groter orgel

Na de plaatsing van een fraaier altaar bleef voor de Jacobusparochie nog over de vervanging van het kleine orgel door een volwaardig groot instrument. In oktober 1880 kreeg orgelfabrikant L. IJpma te Alkmaar de opdracht tot het bouwen van een geheel nieuw orgel. Het bestond uit een hoofdmanuaal met 8 registers en een positief met 4 registers. En voorts een klavierkoppeling en ventiel of windlozer. De aanneemprijs was f 4000, - . In het voorjaar van 1881 trof men voorbereidingen voor plaatsing van het orgel. De orgelzolder moest worden gewijzigd, er werden twee nieuwe gegoten ijzeren kolommen ter ondersteuning aangebracht, de banken op het koor en de balustrade moesten worden aangepast. De orgelkast en balustrade werden gedeeltelijk met goudverf en verguldsel behandeld. Het orgel kon vermoedelijk in mei 1881 in gebruik worden genomen. Het oude orgel van P. Assendelft uit 1754 werd overgedaan aan de St. Odulphuskerk te Wijk aan Zee, waar het thans (zij het met gewijzigde dispositie) nog steeds te bewonderen valt.

Tot slot een lijst aankopen en schenkingen in de laatste 20 jaar van het pastoraat van pastoor Van den Bosch.
1866: vloerkleden rondom het nieuwe altaar en paraplubakken.
1867: een geelkoperen begrafenisschopje; een zilveren wijnkom, een geschenk van Geertje Ham, later gebruikt als waterbakje ten gebruike der misdienaars tijdens de H. Mis.
1868: een kasuifel van wit-zijden damast met bloemen, kruis en medaillon, plus een rood en een zwart damasten exemplaar.
1871: twee zilveren armblakers voor het Jozefbeeld, een geschenk van enkele parochianen.
1872: een Berlijn zilveren schenkblad, een geschenk van de pastoor; een wit en een paars kasuifel; een zilveren armblaker met drie lusters voor het Jacobusbeeld, een geschenk van enkele parochianen.
1875: drie zilveren canonborden, betaald uit het kaarsenofferfonds, ter gelegenheid van het 40-jarig priesterfeest van pastoor Van den Bosch; en bij diezelfde gelegenheid een zilveren lezenaar, een geschenk van parochianen en familie van de pastoor. 1876: nieuw rood/zwart tapijt rond het altaar.
1879: twee grote zilveren armblakers met ieder één arm voor het Mariabeeld en het St. Jozefbeeld, geschonken door C. Lansbergen en Van Leeuwen.
In 1883 werd wegens het scheuren van de oude torenklok, een nieuw exemplaar van 534 kg besteld bij klokkengieterij Petit en Fritsen. De prijs was f 1023,25, maar men kreeg f 262, - terug voor het oude exemplaar. Van der Loo uit Kethel verwijderde in juli de oude klok en hing, na de wijding op 1 augustus, de nieuwe op zijn plaats. In dit jaar werden tevens twee nieuwe altaarschellen aangeschaft.

Plannen voor een nieuwe kerk

Men zou kunnen zeggen, de kerk was compleet. Pastoor Van den Bosch had in 30 jaar met gepaste ijver een interieur geschapen, waarvan het meubilair op elkaar en op de ruimte was afgestemd. De parochianen konden wat rustiger adem halen. Maar ondanks alle waardering, er stond nu een bouwkundig zwak kerkgebouw, dat te klein zou zijn voor toekomstige groei van het aantal parochianen. Waarschijnlijk moet al tijdens pastoor Van den Bosch het plan geboren zijn voor de bouw van een grotere en geheel nieuwe kerk. De werkelijke uitvoering van dit plan zou hij echter niet meer meemaken. Hij zou er trouwens ook te oud voor zijn geweest. Hij stierf op 8 januari 1888, 83 jaar oud. Zijn opvolger, W.C. Koevoets zette voortvarend de uitwerking van het plan voort. De aankopen van kerkelijke voorwerpen in 1888 dienen al in het licht van het nieuwe in romaanse stijl uit te voeren kerkgebouw te worden bezien: een romaanse gepolychromeerde en vergulde paaskandelaar van circa 1,75 meter hoog; twee gouden bouquetten van een meter; twee koperen processiekandelaars met stokken; een koperen handlantaarn ter begeleiding van het Allerheiligste; zes zwarte met wit afgezette houten romaanse rouwkandelaars met een hoogte van 1,35 m.
In 1648 moest men noodgedwongen genoegen nemen met een onherkenbare kerkruimte in een boerenbehuizing. Dit werd in 1743 vergroot. In 1821, na de schuilkerkperiode en toen het financiëel mogelijk was, een verlenging en de aanbouw van een toren, waarna het interieur systematisch werd verrijkt. En dan blijkt in 1887 het kerkje niet meer te voldoen. Wat in 240 jaar moeizaam tot stand werd gebracht, zou de laatste onherroepelijke verandering ondergaan. Het emancipatieproces in Kethel was voltooid.